Spelen is bewegen

Aan het spel van kinderen kun je goed zien dat ze het heerlijk vinden om te bewegen. Springen, rennen en klauteren, het lijkt wel of ze er niet genoeg van kunnen krijgen. Die behoefte aan beweging hangt nauw samen met de motorische ontwikkeling bij kinderen. En die verloopt verbazingwekkend snel, vooral in de eerste twee levensjaren. Een pasgeboren baby kan nog niet veel meer dan zuigen en met de ogen knipperen. Dit zijn eerder reflexen dan doelbewuste bewegingen. Maar nog geen jaar later moeten we de onderste planken van de boekenkast ontruimen, anders doet de kleine dat wel. Een eenjarige kan zitten, kruipen, doelbewust aanraken, oppakken en zelfs stapelen. Uiteraard hebben die motorische ontwikkelingen alles te maken met de lichamelijke groei. Een baby groeit tamelijk snel en zijn spierkracht neemt in een jaar tijd enorm toe.

De motorische ontwikkeling verloopt bij alle kinderen in een redelijk vaste volgorde en voltrekt zich van boven naar beneden. Eerst leren ze hun hoofdje rechtop te houden, daarna leren ze de schouderspieren beheersen en vervolgens worden arm- en rompspieren ontwikkeld. Beentjes, voetjes en teentjes komen pas op het laatst. Die vaste volgorde van motorische ontwikkeling wil niet zeggen dat we voor elk kind precies kunnen voorspellen wanneer het iets kan. Het tempo waarin kinderen bepaalde mijlpalen bereiken, verschilt behoorlijk.

Handjeklap
Terwijl een pasgeboren baby niet veel anders kan dan ongecontroleerd met z’n armpjes en beentjes zwaaien, lukt het een kind van drie maanden al voorzichtig handjeklap te doen. Ook de oogbewegingen worden met de maand nauwkeuriger. Vanaf twee maanden kan een baby een bewegend voorwerp met de ogen volgen. Natuurlijk mag die beweging nog niet te snel gaan en moet het voorwerp ook redelijk groot zijn. Na een maand of zeven zijn kinderen in staat een klein voorwerp wat langer met hun ogen te volgen. Het speelgoed in het eerste half jaar is vooral nog gericht op het kijken naar opvallende voorwerpen. Die moeten dus fel van kleur zijn en kunnen bewegen. Pas wanneer de baby leert grijpen, vanaf een maand of vijf, zes, wordt speelgoed dat kan worden gepakt, interessant. De rammelaar die de baby tot voor kort alleen nog maar met z’n oogjes kon volgen, kan nu een paar seconden worden vastgehouden. Een paar weken later kan een kind in elke hand een blokje vasthouden.

De wijde wereld in
Wanneer kinderen eenmaal leren kruipen, wordt de wereld een stuk groter. En daarmee ook de speelmogelijkheden. Kinderen hebben de box langzamerhand wel gezien en gaan ‘de wijde wereld’ in, want dat is de huiskamer in kinderogen zeker. Allerlei voorwerpen kunnen nu eens van dichtbij worden bekeken en ook weer eens vanuit een andere hoek. De ervaringswereld wordt in korte tijd enorm uitgebreid. Door aan voorwerpen te voelen, ontdekt de kleine onderzoeker dat sommige voorwerpen plat zijn en andere rond. Hij ontdekt wat boven, onder, voor of achter betekent.
Rond de eerste verjaardag kunnen de meeste kinderen al heel goed voorwerpen oppakken, tegen elkaar slaan en in elkaar passen. Dan wordt bijvoorbeeld eenblokkenkubus leuk waarvan je het ene blok precies in het andere kan stoppen.
Vooral als kinderen gaan lopen, kunnen ze volop gebruik maken van trek- en duwspeelgoed en ontdekken ze hoe spannend het is om ergens op te klimmen. En hoe pijnlijk het kan zijn op de grond terecht te komen!

In deze tijd ontstaat dus grote behoefte aan beweegbaar speelgoed. De simpelste vorm daarvan is nog steeds een bal. Die kun je weggooien en als je hem weer hebt gepakt, opnieuw weggooien om er nog eens naar toe te hollen. Want herhalen van die nieuw ontdekte spelletjes is kenmerkend voor deze periode.

Tussen de één en twee jaar kan een kind een potlood of viltstift in z’n knuistje vasthouden. In het begin geeft dat nog niet veel meer dan krassen en strepen, pas later lukt het ze een soort rondje te maken. Nog weer later komen langzaam maar zeker herkenbare figuren op papier.

Een kopvoeter met harkjes
Hoe steviger en sterker kinderen worden, hoe meer ze kunnen. Een peuter van drie wil graag z’n spieren oefenen en uitzoeken wat hij allemaal al kan en durft. Schommelen, springen en ballen, stoeien en dollen met andere kinderen zijn geliefde bezigheden. Wat dat laatste betreft zijn jongetjes meestal wat enthousiaster dan meisjes. Stoeien met vader is helemaal het einde. Bijna alle kinderen van deze leeftijd hebben behoefte zich uit te leven in bewegingsspelletjes, zoals springen, klauteren, rijden en trekken. Trek- en duwspeelgoed, zoals een eend op wielen of een loopauto, kan goed tegemoet komen aan die behoefte. Ook vinden kinderen vanaf drie jaar het heerlijk om te timmeren en dingen uit elkaar te halen.

De fijne motoriek ontwikkelt zich steeds verder. Het gekras van de eenjarige heeft plaatsgemaakt voor de ‘kopvoeter’, een herkenbaar menselijk figuur met een groot hoofd waar de benen als ‘harkjes’ direct aan vast zitten.

Mollige kleuter wordt lange bonenstaak
Als peuters eenmaal kleuter zijn en tegen de vijf jaar lopen, kunnen ze al tamelijk verfijnd tekenen. De persoon op hun tekening is nu veel meer dan een hoofd met benen, het heeft armen, handen en voeten en zelfs een gezicht met haren. Ze kunnen op deze leeftijd ook al kralen rijgen of knippen met een schaartje.

Oudere kleuters brengen een flink deel door met buitenspelen. Het is duidelijk dat kinderen van deze leeftijd volop de ruimte moeten krijgen om zich op dit gebied uit te leven. Rond de leeftijd van zes jaar verandert er vooral in lichamelijk opzicht veel. Het kind groeit behoorlijk in de lengte en de mollige kleuter verandert langzaam maar zeker in een lange bonenstaak. Kinderen zetten de eerste letters en woorden op papier omdat ze nu een pen tussen duim en vingers kunnen vasthouden. Dankzij die fijne handbewegingen kunnen ze ook gaan knutselen. De drang om te bewegen wordt er overigens niet minder om. Na schooltijd wordt er nog altijd driftig gerend, geklauterd en geravot. Kinderen van zes, zeven jaar krijgen een steeds beter uithoudingsvermogen en worden steeds behendiger. Rond de leeftijd van acht jaar komen ze er achter dat niet iedereen overal even goed in is. Daarmee leren ze zich van hun leeftijdgenootjes te onderscheiden. Naarmate het competitie-element belangrijker wordt, groeit ook de belangstelling voor sport waar het kind goed kan laten zien wat het allemaal al kan.

Sport en sociale status hebben op deze leeftijd al veel met elkaar te maken. Een kind dat goed is in het vangen van de bal, wordt door vriendjes en vriendinnetjes snel gevraagd om mee te spelen. Omgekeerd kan een kind dat niet zo behendig is gemakkelijk worden buitengesloten.

About Sandra

Sandra heeft een onderwijsachtergrond. Ze studeerde aan de Hogeschool Utrecht om later te werken in het Montessori en Jenaplan onderwijs. Ook de Vrije School heeft veel invloed gehad in de kijk op kinderen. Buiten zijn in de moestuin, wandelen in het bos of koken en bakken met haar kinderen (Jan, Mees en Eden) zijn haar favoriete bezigheden. Bij het Elfenbos zorgt Sandra voor de klantenrelaties. Daarnaast volgt ze met flair de leverancierscontacten op en kiest ze de leukste en mooiste collecties uit.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *